Jellichje Reijnders
Kiezen voor tekenen
Metropolis M nr. 3, 2000
​
Het getuigt van lef om in een tijd waarin snelle media de beeldcultuur bepalen, te kiezen voor het procesmatige en de concentratie van de tekening. De jonge kunstenaars Claudie de Cleen en Aam Solleveld hebben die keuze gemaakt vanuit de overtuiging dat tekenen voor hen de manier is om te onderzoeken wat hen bezighoudt. Wat beweegt twee jonge kunstenaars ertoe nu juist expliciet voor tekenen te kiezen? Sinds zes respectievelijk drie jaar wijden Claudie de Cleen en Aam Solleveld zich geheel en al aan het tekenen. En dat nadat ze zich tijdens de academie op een andere discipline hadden gericht. Hun werkwijze en hand van tekenen zijn zeer verscheiden. Maar de parallel in hun ontwikkeling en de attitude die zich bij nadere beschouwing ontvouwt geven inzicht in een actuele mentaliteit. En kwaliteit. Je hoeft maar even te kijken en hun werk zet zich zonder vertraging in je verbeelding vast.
Ongepolijst.
Aam Solleveld (1969) studeerde van 1992 tot 1997 aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam op de afdeling Voorheen AudioVisueel. Ze legde zich toe op het maken van grote objecten en ruimtelijke installaties. In 1997 besloot ze daarmee te breken, de schaal van de installaties en de omhaal van de middelen te laten varen, om zich helemaal op het tekenen te concentreren. Het openbaren van haar tekeningen was een grote maar achteraf gezien logische stap. In haar tekeningen kan ze vertellen en onderzoeken wat ze wil.
Het begon met de erkenning dat ze het liefst tekent, waarna de overtuiging groeide. Ongetwijfeld heeft haar verblijf aan het Sandberg Instituut (1997-1999) daaraan bijgedragen.’Ik wil mijn tijd goed besteden. Tekenen is wat ik echt leuk vind. Niet dat het makkelijk is.’ Kwetsbaar is de kracht van de beperking. Een vel papier – ‘Ik begon met A4, maar ben steeds groter gaan werken’ – en grafiet – ‘om het zwart op wit te kunnen’. Het gedoe eromheen heeft plaats gemaakt voor focus, bij het tekenen, in het werk en de receptie.
De tekeningen van Aam Solleveld zijn allerminst dwingend en al helemaal niet schreeuwerig. Toch eisen ze je helemaal op. Ze geven je direct ingang en dan begint het pas, het dolen door vlakken, ruimtes, stemmingen, het dwalen door kamers gedragen door gevoelens. En als je het laat gebeuren dan overkomt het je, een soort roes. Niets vaag, ongepolijst. De overdracht laat ruimte, hoewel het begin altijd een concrete woonruimte van Solleveld betreft (waarnaar ook de titels verwijzen).’Het huis helpt me om het gevoel er in te tekenen.’ De veiligheid en de vervreemding van het eigen huis, met zijn concrete alledaagse objecten, een stoel, een tafel, een bank, een bed, maken het grote gevoel mogelijk. De pijn en het geluk. Het ongrijpbare, het geloof hecht zich in een amorfe substantie, een dikke zwarte stroom, zowel massa als zwart gat, een hecht oppervlak van vette grafiet. ‘Het duwen kun je zien. Het is met kracht gedaan.’ Speels en ondoorgrondelijk. Een poot van een bed kan tegelijk fungeren als dragende constructie en gapende diepte waarlangs het gevoel zich een weg baant. Even vanzelfsprekend deel van de architectuur als metafysische entiteit.
Al lijkt het misschien een platte referentie, willekeurig gezien leefwerelden van verschil, maar bij het zien van het werk van Solleveld dringen de tekeningen van Louise Bourgeois zich aan je op. Dat deeltjes van sporen, wortelend in het surrealisme dat Bourgeois nog heeft meegemaakt, zijn overgewaaid naar de eenentwintigste eeuw is allang duidelijk. Het verbinden van tegenstellingen tussen de werkelijkheid en het onderbewuste, de subtiele combinatie van banaliteiten en diepe gevoelens, het toelaten van de écriture automatiek heeft in het werk van Solleveld wel iets raadselachtigs maar niets vreemds. Bij het binnentreden van de wereld die ze neerzet ben je niet opgewonden of huiverig iets aan te raken van een ander, maar ontmoet je onmiddellijk de ander in jezelf.
Eind vorig jaar was Solleveld drie maanden in Cuba. Ze leefde er een eenvoudig leven, tekenden iedere dag, in een goed, bijna ritueel ritme. In het huis waar ze verbleef, woonde een vrouw die zich met witte magie bezighield. Voodoo-elementen zitten onderhuids in de serie tekeningen die ze er maakte. Letterlijk afgedekt onder het zwarte grafiet. ‘Twee stromen zijn altijd aanwezig. De compositie en het gewoon maar doen. Het gevoel en de ordening. Ik concentreer me niet op een ding, maar op een gevoel. Dingen verschijnen ineens. Al tekenend kom ik tot een vorm die ik van tevoren niet kende.’ En tegelijk beschrijft ze het tekenen als het nemen van beslissingen. ‘Een tekening moet maar een paar aandachtspunten hebben, zodat je er in kan, zodat het oog er niet af loopt.’ De witte rand met rust eromheen vindt ze een prima presentatievorm (ze toonde haar werk recentelijk in eengroepstentoonstelling in galerie Metis in Amsterdam). Maar daarmee bereik je enkel een klein publiek. Onlangs verschenen twee van haar tekeningen in het tijdschrift Sec.(onder redactie van Germaine Tournier, Vivianne Sassen, Martien Mulder en OK). Rust in een snelle glossy, een uitwisseling met fotografen, in een klimaat van toewijding. Het werkt, ware het niet dat de tweede tekening slecht is afgedrukt. Ook heeft ze geëxperimenteerd met het projecteren van dia’s van haar tekeningen, vrij van de begrenzingen van het velpapier, richting ruimtelijke installaties maar dan zonder poppenkast. ‘Ik wilde wel eens van dat vel papier af.’ Maar eigenlijk vindt ze de klassieke presentatievorm en de eenvoud van grafiet en papier juist wel zo goed.